Ooit liep mijn vader in de lente met mij naar het kleine meer hij liet me in het water kijken ik zag mezelf als oude heer de zomer vloog voorbij mijn ogen traanden van de pijn want een kind kan nog niet weten wat waterrimpelingen zijn
Toen de herfst begon te razen liep ik alleen naar het kleine meer bekeek mezelf in het wilde water en zag mijn jongenstrekken weer wie weet dat zo'n rimpeling het gevolg is van de wind die kan in de spiegel kijken en dan zichzelf weer zien als kind
Eeuwige jeugd is zonder spijt geen flauw benul van plaats of tijd er is alleen maar heden geen toekomst of verleden zolang me heugt eeuwige jeugd
Nu is het wachten op de winter niet alleen mijn haar wordt grijs ik zal naar het kleine meer gaan om voet te zetten op het ijs het water zal me dragen tot het winter weer verveelt dan zal ik zinken in de lente verdrinken in mijn spiegelbeeld