We liepen in Gent rond, we waren met zessen, we kwamen van nergens, gingen nergens naartoe, vanaf de terrassen, in de koffiehuizen bekeken we de mensen en hun drukke gedoe. We liepen met ons hoofd in de wolken en werden dan wakker met honger en dorst en iedereen riep: kijk daar loopt de fanfare, de fanfare van honger en dorst. We hadden geen geld om eten te kopen maar we wisten vor alles het beste adres, mosselen bij Leentje en frieten bij Helga en Annie bewaarde voor ons wel een fles. En iedere nacht nacht, nog net voor het slapen, de laatste vijf frank in Eddies joeboks