Ik hoor de kinderstemmen, ik hoor ze op het veld. Hun lachen klinkt bij de rivier. En plotseling moet ik denken aan de dagen van mijn jeugd. Toen was ik nog niet hier.
Kom nu naar huis, mijn kinderen, het is al veel te laat. De klok van de toren slaat elf. Je lente, je daglicht verspil je met spelen. En je winter, je nacht, als een ander dan jezelf.