Ik ken een wonderlijke man
Een heel bijzonder vreemde man
Een man die stottert niets weet te zeggen
Behalve als hij zingen kan
Hij gaf de dingen andere namen
Zo noemde hij een stoel een krant
De tafel noemde hij een deurknop
Een briefje noemde hij een hand.
Hij is een kind, een heel oud kind
Alfred Judokus Kwak en Don Quichot
In elke dwarrelende sneeuwvlok ziet hij God
Hij is een kind, een heel oud kind
Zo eentje zoals je ze alleen in
Vergeten boeken vindt.
Deze wonderlijke man
Die bijzondere vreemde man
Zit op een krant achter een deurknop
En schrijft je zo een hand
Hij is klaarwakker als wij slapen en
Fietst dan fluitend langs de zee
Als wij opstaan gaat hij liggen
En eten wij zit hij op de WC.
Hij is een kind, een heel oud kind
Alfred Judokus Kwak en Don Quichot
In elke dwarrelende sneeuwvlok ziet hij God
Hij is een kind, een heel oud kind
Zo eentje zoals je ze alleen in
Versleten boeken vindt.
Laatst is hij opgepakt door mannen
Hij zit nu in een opvanghuis
Want hij trok met een nijptang telkens weer
De spijkers uit de handen van Jezus aan het kruis.
Die man woont bij ons in de straat
Ik zie hem nooit, soms 's avonds laat
Dan wandelt hij daar naast zijn fiets
De fiets die praat en hij zegt niets.